Zomer 2013 was ik met man en kinderen op weg naar Oostenrijk. Het was volgens mij ergens in Duitsland, dat ik tegen mijn man begon over een racefiets. De wens om er een te kopen was er al langer. Gedurende 5 jaar spinninglessen in de sportschool was ik ook in aanraking gekomen met een aantal mensen dat ook buiten op het stalen ros sprong. Bovendien had manlief twee jaar daarvoor al een racefiets aangeschaft en mooie ritjes daarop gemaakt. Dat wilde ik dus ook. Aanvankelijk had ik bedacht dat het niet handig was, want we zouden nooit samen kunnen fietsen, altijd oppas moeten regelen voor de kinderen en daarom stelde ik het uit.
Tot dat moment in die auto op weg naar vakantie. “Ik ga na de vakantie een racefiets kopen” zei ik. “Ik kan ook alleen fietsen en ken inmiddels zoveel mensen met wie ik samen kan fietsen.” Kortom, de kogel was door de kerk. Op een donderdag kwamen we terug van vakantie, op zaterdag kocht ik mijn Ridley Liz. Dolgelukkig was ik! Ik weet nog goed dat ik op de parkeerplaats bij de fietsenwinkel voor het eerst op deze fiets stapte. Wat voelde dat gek en anders, zoveel gewicht op je stuur, een hele andere houding dan op een gewone fiets.
Toen ik de aankoop van mijn Ridley deed, heb ik me direct ingeschreven voor een aantal tripjes. De eerste was half mei, twee dagen fietsen in de omgeving van Hengelo. Ik had op dat moment nog niet zoveel kilometers gemaakt, maar ik had wel het gevoel mijn fiets een beetje te kennen. Met de nadruk op een beetje. De langste afstand die ik tot dan toe had gefietst was ongeveer 75 kilometer. Dit ging wat worden!
Met mijn man op weg naar Hengelo kreeg ik al stress. Ik wist uit welke mensen de groep zou bestaan en ook dat zij al veel langer fietsten dan ik. Zou ik het wel kunnen? Zoveel kilometers achter elkaar fietsen? Zou ik het tempo van de groep wel aankunnen? En zo niet, wat zou dat met me doen? Een en al onzekerheid. Aangekomen in het hotel zaten de anderen al heel ontspannen aan de lunch. Oh ja, wij moesten ook nog lunchen. Maar ik had door alle zenuwen helemaal geen trek! Met lange tanden toch maar wat gegeten, omdat ik wist dat ik anders van mijn fiets zou vallen. Daarna omkleden en hoppa, fietsen met die beentjes.
De omgeving was adembenemend mooi en de groep heel gezellig. Er werd onderweg veel gelachen, wat bij mij voor de nodige ontspanning zorgde. Maar oh jee, daar kwam toch het moment dat ik zo’n heel lang fietspad voor me zag en wat ik vreesde, gebeurde, de snelheid liep al snel op naar 30 gemiddeld. Dat kan ik fietsen, maar heel lang volhouden doe ik dat niet. Elke keer ontstond er weer een gat tussen mij en de groep voor me. Een gat dat ik steeds moeilijker dicht kon rijden. Vloekend en tierend (tegen mijn wederhelft) zat ik op de fiets. Tranen in mijn ogen van frustratie. Ik had twee opties, mezelf kapot fietsen en vergeten te genieten, of aangeven dat het tempo voor mij te hoog lag. Dat was wel even een dingetje.
De vriend die de trip georganiseerd had, fietste naast me. Ik heb mijn frustraties naar hem geuit. “Relaxt” was wat ik hoorde. Maar ik was niet relaxt! Ik was boos! Ik wilde de groep bijhouden. Niet voortdurend achteraan bungelen als het kneusje. Ik kreeg de tip mijn plek in het peloton te kiezen. Wat ik moest doen was achter de voorste twee renners gaan fietsen, in hun wiel het liefst. Zo kostte het mij stukken minder energie en kon ik ook beter meekomen. In een wiel fietsen vond ik spannend de eerste keren, maar zolang de mensen voor me mooi stil fietsten en niet teveel zwabberden, lukte het me en merkte ik absoluut het voordeel ervan. Na 75 kilometer was ik moe maar voldaan. Ik had het gedaan en nog 21,5 gemiddeld gereden ook!
De volgende dag was ik opnieuw nerveus, weer eten met tegenzin. Alle anderen weer heel ontspannen aan het ontbijt, lekker lachen en grappen maken, terwijl ik alleen maar dacht: “oh god, straks moet ik weer en vandaag worden het nog veel meer kilometers”. Maar goed, we gingen op weg, ik bracht de tips van de dag ervoor direct in de praktijken het ging best goed eigenlijk. Tot we ongeveer 95 kilometer verder waren, toen stortte ik een beetje in. Het tempo was eruit, ik was koud en nat en er kwam ook nog eens flink onweer opzetten.
Een van de renners uit de groep kwam naast me fietsen en vroeg me of ik nog wat wilde eten. “Nee joh, we zijn er toch bijna, laat maar” zei ik. Ondertussen fietsten we door en maakte hij zijn rugzak open. Ik kreeg stukjes Snickers aangereikt. Daar zou ik wel energie van krijgen. Ook werd me een blikje Cola aangegeven. Na de Cola en de Snickers kreeg ik inderdaad weer energie. Geweldige truc! Sindsdien neem ik die twee dingen dus altijd mee als ik een lange tocht ga rijden.
Die dag hebben we 107 kilometer gefietst. Ik was euforisch toen we bij het hotel terugkwamen. Wat was ik trots op mezelf! Dat het inmiddels keihard regende en onweerde maakte mij niets meer uit. Het gevoel dat ik had na zo’n lange tocht was fantastisch.
Ik ben al die 182 kilometers die twee dagen, gecoacht door de vriend die de trip georganiseerd had. Een zeer ervaren fietser met fantastische coachende vaardigheden. Al mijn boosheid en frustraties kreeg hij over zich heen. Hij bleef rustig, zorgde dat ik mezelf weer herpakte en gaf me het vertrouwen dat ik het kon. Voor mij is dit ontzettend belangrijk geweest.
Conclusie: fietsen is genieten, maar je moet het wel leren. Je moet grenzen opzoeken en ze over durven gaan. Half dood gaan op je racefiets, doorzetten, niet zeuren over kou, regen en wind, maar je vasthouden aan het heerlijke gevoel na afloop…